Tolk en Docent NGT

Baan naar mijn hart!

Gepubliceerd in Mijn geheim nr 12/14

“Je luistert met je ogen”

Wendy (33) kan uren praten over haar beroep, zo leuk vindt ze het. Oorspronkelijk was ze laborante bij een chemisch bedrijf maar het testen van grondmonsters en halffabricaten gaf haar niet de voldoening die ze had verwacht. “En dat heb ik toch echt nodig! Ik ging op zoek naar iets waar ik wel mijn hart in kon leggen. Zo kwam ik op gebarentaal. Als tiener had ik, tijdens een vakantie in België, een doof vakantievriendje. Vakantie voorbij, liefde voorbij, maar die taal intrigeerde me nog steeds. Misschien lag daar mijn toekomst.

Ik begin met de eerste van een aantal cursussen. Mijn docente was doof, dus werd ik gelijk in het diepe gegooid. Zodoende leerde ik meteen het belangrijkste : In dit werk luister je met je ogen. Je moet voortdurend oogcontact hebben, anders mis je iets. Die avond had ik hoofdpijn van alle indrukken, maar wist wel meteen : dit is het voor mij! Daarna ben ik in Utrecht de vierjarige Hbo-opleiding voor tolk gebarentaal gaan doen. Dan krijg je meteen te maken met een hele hoop vakken : logopedie, psychologie, algemene taalwetenschap, taalverwerving, grammatica van gebarentaal en taalvaardigheden. Bij dat laatste moet je bijvoorbeeld denken aan simultaan vertalen : je leert net zo snel vertalen als iemand spreekt. In het begin was ik er zelfs in mijn slaap nog mee bezig. Ik heb mijn vriend vaak wakker gemept met mijn gebaren.”

Eenmaal gediplomeerd begon ze een eigen praktijk in Zuid-Limburg, waar ze woont. “In onze provincie zijn maar twee tolken dus mijn collega en ik hebben veel te doen. De meeste mensen kennen ons beroep alleen van de tv. Maar je moet het zo zien : iemand die doof is, heeft in drie situaties recht op een aantal uren hulp van een tolk : in de leefsfeer, op het werk en in het onderwijs. Dus als tolk ga je mee naar belangrijke gebeurtenissen in de privésfeer, zoals een bruiloft, een begrafenis of een oudergesprek. Je tolkt bij sollicitatie- of functioneringsgesprekken of je gaat met iemand mee naar school. Eén van de mooiste dingen die ik heb mogen doen, was tolken bij een bevalling. Ik was al steeds mee geweest naar de verloskundige en toen mocht ik uiteindelijk ook mee naar het ziekenhuis om voor de kraamvrouw te vertalen. Nu zijn er momenten tijdens zo’n bevalling, bij het persen bijvoorbeeld, dat je geen oogcontact kunt maken. Dan gebruik ik de gebarentaal die je bij doofblinden ook gebruikt. Daarbij pak je iemands handen vast. Als je vaker voor iemand tolkt, raak je natuurlijk op elkaar ingespeeld. Bij vaste klanten heb ik uiteindelijk aan een half woord genoeg. Ik ben trouwens zó gewend om met mijn handen te praten dat horende mensen me niet altijd begrijpen. Sta ik bijvoorbeeld bij de kassa en ben ik de koffie vergeten. Tegen mijn vriend, die verderop staat doe ik zo”- Wendy maakt een gebaar van koffie malen en wijst in de verte-“ en dan komt hij vragen wat ik bedoel. Dat hij nog even koffie moest meenemen. Logisch, toch? Was ik even vergeten dat hij geen gebarentaal begrijpt.”

Gebarentaal mocht tot 1980 niet onderwezen worden, vertelt ze. “Dove kinderen mochten enkel leren spreken door de trillingen van hun stembanden te voelen bij de klanken die ze maakten. Daarbij moesten ze leren liplezen. Het idee was dat het leren van gebarentaal dat alles zou verstoren. Dan leerden ze nooit spreken. Daarom moesten ze op hun handen zitten, echt waar! Zelfs gebaren die horende kinderen ook maken, waren taboe. Intussen weten we dat ze daardoor een heel stuk taalontwikkeling misten, want taalverwerving begint al in de wieg. Daarbij is het essentieel dat je tenminste één taal perfect beheerst : je moedertaal. En voor dove kinderen is dat gebarentaal, weten we nu ook. Maar ook mijn zoon, nu tweeënhalf jaar oud en goed horend, snapt al veel gebaren. Gebaren maken is toch heel natuurlijk? Alle moeders doen dat toch? Misschien dat ik er wat meer maak dan een ander. Dat zal ik bij onze volgende baby, die nu onderweg is, ook doen. Dat kan het leven toch alleen maar verrijken?”